Al sinds de oplevering van het gebouw in 2015 vermeed ik deze plek die ik tot dan toe enkel associeerde met het verlies van een jaar durende architectuurcompetitie. Eenmaal aangekomen in de centrale hal kreeg al het werk dat ik samen met het team had gedaan eindelijk een plek en realiseerde ik mij de betekenis van niet-gerealiseerd werk.
De afgelopen vijftien jaar in de bouw worden gekenmerkt door de verschuiving van traditioneel aanbesteden naar complexere contractvormen. Zo worden grote overheidsprojecten via zogenaamde Publiek-Private-Samenwerkingen via een DBFMO-contract uitgevraagd en vervolgens in opdracht gegeven. Projecten waarbij consortia vaak jaren geïnvesteerd hebben in het ontwikkelen van een integraal gebouwontwerp inclusief de financiering ervan en het beheer, het onderhoud en de exploitatie. De enorme risico’s die consortia nemen bij dergelijke contracten leidt in de regel tot heel veel werk door heel veel partijen met verschillende disciplines in de competitiefase.
De uitvraag voor de nieuwbouw van de Hoge Raad der Nederlanden was zo’n competitie. Op basis van een gedetailleerde ‘output-specificatie’ werkte ik samen met mijn collega’s in een team onder leiding van Heijmans PPP. De bouwenvelop was krap en het programma van eisen bijzonder dwingend. De kunst was om voor het beschikbare budget zoveel mogelijk kwaliteit te leveren met als minimum criterium het foutloos uitvoeren van de complexe puzzel van rechtszalen, een parkeergarage, een beeldengalerij, traditionele kantoorruimtes, raadzalen en twee presidentiële suites. Ons team bleek na een jaar puzzelen en het voeren van vele dialogen met de opdrachtgever en de gebruikers uiteindelijk niet de gelukkige winnaar.
De wond van verlies was groot bij iedereen die aan het project had gewerkt. Ik vermeed de plek in Den Haag die voor mij gelijk stond aan teleurstelling, falen en het vergooien van een jaar van werk. Tot ik de dag voor de uitreiking van de Dutch Daylight Awards de podcast beluisterde van het VPRO-radioprogramma ‘Nooit meer slapen’ met daarin een interview met Rem Koolhaas. Hij werd bevraagd over zijn werk en wat hij ervan vindt dat zoveel van de projecten waaraan gewerkt wordt alleen de weg vinden naar het papieren of digitale archief. In zijn zorgvuldig geformuleerde antwoord gaf Koolhaas aan dat slechts tien procent van het werk gerealiseerd wordt en dat de overige negentig procent de basis vormt voor nieuw werk. Zo had ik het tot op dat moment nog nooit kunnen of willen zien!
Als ik terugkijk op de projecten waaraan ik in de afgelopen decennia heb gewerkt, hebben alle verloren competities op de een of de andere manier een bijdrage geleverd aan een daaropvolgend project. En juist daarmee krijgt het ongerealiseerde werk betekenis; ieder aspect van elke project is een onderdeel van een mogelijk oneindige keten van ideeën en realisaties. Door de bijdrage van al het werk te erkennen in het grotere geheel behoudt ook niet-gerealiseerd werk bestaansrecht. Een geruststellende gedachte voor een architect die werkt in een wereld van inefficiëntie ‘by default’.
Een flinke pleister op de helende wond was overigens het winnen van de Dutch Daylight Award voor projecten tot duizend vierkante meter met echt vakwerk van Paul. En eindelijk kon ik het huis van de Hoge Raad zien als gebouw met tal van nog slimmere oplossingen dan wij destijds hadden kunnen (en mogen) bedenken.